De diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije gaan terug tot het jaar 1612, waarin een officiële relatie werd gevestigd met het machtige Ottomaanse rijk. In de jaren twintig van de vorige eeuw werden de betrekkingen voortgezet met het huidige Turkije. De viering van vierhonderd jaar relaties tussen Nederland en Turkije is aanleiding voor verschillende evenementen. Eén daarvan is een tentoonstelling in de Verdieping van Nederland, georganiseerd door het Nationaal Archief.
Het begin
Eind zestiende eeuw trachtte de kleine protestantse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich aan het katholieke Spanje te ontworstelen. Tegelijkertijd was het Ottomaanse Rijk eveneens in oorlog met Spanje. Door de toename van de Nederlandse handel op de Levant groeide de belangstelling van de Turkse sultans voor de opkomende zeemogendheid aan de Noordzee. Wellicht konden de Nederlanders bondgenoot worden in de strijd tegen Spanje.
Liever Turks dan paaps
Door toedoen van de Watergeuzen was in Nederland het negatieve beeld van de islamitische Ottomanen veranderd. De Geuzen droegen al omstreeks 1570 zilveren Turkse halve manen op hun kleding en riepen dat zij ‘liever Turks dan paaps’ waren. De ‘Grote Turk’ was misschien dan wel een barbaars, maar toch ook een tolerant heerser die christenen en joden niet vervolgde. Erger dan de inquisitie van de paus in Rome kon hij in ieder geval niet zijn.
Nuttige betrekkingen
In 1611 kwam in Den Haag een brief aan van de kaputan pasja, de opperbevelhebber van de Ottomaanse vloot, waarin deze aanbood onderhandelingen te voeren en de Republiek handelsprivileges in het vooruitzicht stelde. Johan van Oldenbarneveldt slaagde erin de Staten-Generaal van het nut hiervan te overtuigen. Vanwege de spreekwoordelijke Hollandse zuinigheid werd een relatief bescheiden delegatie samengesteld. Vanzelfsprekend stond het handelsbelang voorop, maar men hoopte ook op hulp van de Turken om de vele Nederlandse slaven uit handen van Algerijnse en Tunesische kapers vrij te krijgen. Door de toegenomen handel in het Mediterrane gebied kregen Nederlandse schepen steeds vaker te maken met de Barbarijse zeerovers die onder Ottomaanse vlag opereerden.
Delegatie naar Constantinopel
Eind 1611 kon de uit Schiedam afkomstige diplomaat Cornelis Haga (1578-1654) met een gevolg van vier man vertrekken. Op 14 maart 1612, na een reis van vier maanden, arriveerde het gezelschap veilig en wel in Constantinopel. Het zou nog tot mei duren eer Haga door sultan Ahmed I in het Topkapipaleis ter audiëntie werd ontvangen. Na een betrekkelijk korte serie onderhandelingen kreeg Haga op 6 juli 1612 het verdrag, een ongeveer drie meter lang sultansdecreet, of Ahdahne, in handen. Deze Ahdahne bevindt zich in het Nationaal Archief en is vanaf 22 maart te zien op de tentoonstelling de ‘Prins en de Pasja’ in de Verdieping van Nederland.
Ambassade van de Republiek
De eerste Nederlandse ambassade werd gevestigd in Constantinopel in de wijk Pera naast de Franse ambassade, aan wat in de 19e eeuw de Grande Rue de Pera heette en thans de Istiklal Caddesi. Ongeveer op dezelfde plaats staat het prachtige uit 1830 stammende Palais de Hollande waarin zich nu het Nederlandse consulaat bevindt. De naam Palais de Hollande werd steeds opnieuw gebruikt voor de verschillende gebouwen die in de loop van vier eeuwen op die plaats verrezen.
Juridische complicaties
Volgens het islamitisch recht kon een gebied waar de islam heerste (Dar ul-Islam, huis van de islam) geen duurzame vreedzame betrekkingen onderhouden met het deel van de wereld dat nog niet onder islamitisch recht viel. (Dar ul-harb, huis van de oorlog). De Ottomaanse overheid, die toch streefde naar betrekkingen met christelijke Europese staten als Venetië, Frankrijk en De Republiek, moest dat op subtiele wijze zien te rijmen met de ‘heilige’ wet. Men paste daarom een stelregel toe, dat men in het belang van de islam een wapenstilstand voor bepaalde duur kon sluiten met niet-islamitische mogendheden. De buitenlanders moesten de superioriteit van de islam en de Ottomaanse sultan wel erkennen, door zelf om een wapenstilstand te komen vragen. De Ottomanen stelden zelf geen ambassadeurs aan.
De Ottomaanse capitulaties
De voorwaarden waarop buitenlanders konden verblijven en handeldrijven in de landen van de Sultan werden vastgelegd in zogenaamde ‘capitulaties’. Die capitulaties bepaalden dat buitenlanders waren vrijgesteld van een aantal heersende wetten en regels (vooral op het gebied van het civiele recht, strafrecht en belastingen). De expats mochten volgens het recht van hun eigen staat worden berecht. Deze situatie heeft zo’n drie eeuwen bestaan. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de capitulaties door de Ottomaanse regering eenzijdig opgezegd. Pas in 1925, na het ontstaan van het nieuwe Turkije van Atatürk, kwam een gewoon handelsverdrag tussen Nederland en Turkije tot stand. Bij de instelling van de Turkse republiek werd Constantinopel officieel hernoemd tot Istanbul. De hoofdstad bleef de stad niet, dat werd Ankara.
Begin van Nederlandse Levanthandel
Ambassadeur Haga heeft met zijn missie naar Constantinopel de Nederlandse Levanthandel meer fundament gegeven. Dankzij de capitulaties van 1612 was het mogelijk een handelsnetwerk op te zetten met consulaten in onder meer Aleppo, Patras, Athene en Smyrna. In de inleidende passage van de capitulaties was tevens opgenomen dat ambassadeur Haga in Constantinopel zou blijven. Pas in 1639 zou hij terugkeren naar de Republiek, waar hij in 1645 president werd van de Hoge Raad van Holland. Zo heeft zijn tijdelijke missie ten slotte 27 jaar geduurd.